Van alle menselijke bevallingen van baby’s met het syndroom van Down, eindigt de bevalling in de helft van de gevallen in een miskraam. De baby’s die de bevalling wel overleven bij mensen, gaan door het leven met het syndroom van Down. Bij honden liggen deze getallen heel anders. Vrijwel alle bevallingen van honden met het syndroom van Down, eindigen in een miskraam. Slechts enkele honden met het syndroom van Down zullen de bevalling overleven. En als een hond met dit syndroom de bevalling overleeft, is de kans groot dat hij vlak erna alsnog overlijdt. Slechts een enkeling leeft door.
Herkenning van het syndroom van Down
De mens heeft veel kennis opgebouwd over het syndroom van Down bij mensen. Hierdoor is het mogelijk om dit syndroom van Down op jonge leeftijd te herkennen en hier iets mee te doen. De baby zal extra aandacht en indien nodig medicatie krijgen, waardoor de overlevingskansen groter zullen zijn. Bij honden ligt dit anders. Hier wordt het syndroom van Down lang niet altijd herkend. Dit kan komen doordat bijvoorbeeld de kennis niet voor handen is bij de eigenaren van de hond. Als een hond bijvoorbeeld bij iemand thuis wordt geboren en er is geen dierenarts aanwezig, dan is de kans klein dat het syndroom van Down wordt herkend. De hond wordt hierdoor als ‘normaal’ beschouwd en wordt ook als zodanig behandeld.
Afwijkend gedrag
Een hond met het syndroom van Down zal afwijkend gedrag gaan vertonen. Hij zal niet of nauwelijks communiceren, lopen zal niet of nauwelijks gaan en de hond zal vatbaar zijn voor allerlei aandoeningen. Het gevolg zal zijn dat een hond met het syndroom van Down vaak op jonge leeftijd zal sterven. Doordat er slechts een enkele hond de bevalling overleeft en de levende honden met het syndroom van Down vaak niet herkend worden, is onderzoek hiernaar vrijwel onmogelijk.